Nu mijn jaarlijkse vakantie begonnen is in het mooie Cadzand-bad, vergeleken met de Belgische kust een verademing zonder beton, krijg ik de kans om ook Nederlandse kranten te lezen. Toevallig of niet staan er dezer dagen vele artikels in over de duurzame sector en dan vooral vragen over hoe het verder moet. Nog nooit ben ik zo uitgerust op een vakantiebestemming aangekomen, geen files, geen lange reistijden(hoorde net dat Frankrijk dit weekend een nieuw triest record gebroken heeft van 711 km file) en dus kon ik lezen in plaats van reizen. Dhr. Van Dijk is baas van Eon Benelux en stelt voor om de levering van groene stroom af te dwingen. Op zich een op het eerste zicht gedurfde uitspraak, van een producent en leverancier uit Nederland maar hij probeert tenminste in oplossingen te denken en niet in problemen. De huidige moeilijke regeringsvorming in Nederland(doordat ook daar de bevolking er een potje van aan het maken is door op zoveel verschillende partijen te stemmen en hierdoor de democratie te verzwakken en vooral de daadkracht van een volgende coalitie regering) zorgt ook daar voor veel vertraging in beleidsuitvoering. De wellicht toekomstige minderheidsregering doet nu al uitspraken over het duurzame beleid of vooral het voortzetten van geen beleid. De Nederlandse liberalen vinden windmolens helemaal niks en mikken vooral op nieuwe kolencentrales/kerncentrales. De stelling van dhr. Van Dijk gaat echter over hoe men de verduurzaming in de markt kan implementeren en dit eigenlijk door het model van Vlaanderen(en deels Wallonië) in te voeren. Het verplicht stellen van groenestroomlevering zorgt in ieder geval voor duidelijkheid en langetermijnperspectief. Een percentage dat jaarlijks omhoog gaat in de energiemix zorgt ook voor een stuurbare en stabiele groei en tempert de extra kost enigszins. Een ander voordeel om in Nederland tevens het certificatensysteem in te voeren op basis van een zogenaamd quotaverplichting van de leveranciers kan als bijkomend voordeel hebben dat een Benelux markt ontstaat qua duurzame ontwikkeling. Zo kunnen certificaten uit Vlaanderen bijvoorbeeld ook in Nederland gebruik worden en visa versa. Denk wel dat ze in Nederland moeten en kunnen leren van de jarenlange ervaring die wij hebben in België hebben en enige aanpassingen doorvoeren. Zo dient men niet alleen naar de verplichting te kijken voor de leveranciers waar men jaarlijks een percentage vaststelt dat moet gekocht worden (hiermee bedoel ik de aankoop van certificaten bij de groenestroomproducenten) maar ook naar welk type duurzame energie. Zo zou men in de quotaverplichting een onderscheid moeten maken per technologie en hier een verplichte onderverdeling aan geven. Een deel windcertificaten, een deel biomassacertificaten, enz.
Verder dient men ook slechts certificaten toe te kennen aan nieuwe installaties en dient men geen certificaten toe te kennen(of veel minder) voor bijvoorbeeld de bijstook van houtpallets in oude kolencentrales. Het stimuleren van nieuwe investeringen in lokale(lees decentraal) kleinschalige projecten dient een belangrijk onderdeel te vormen zodat ook de toekomstige duurzame vormen van productie door zoveel mogelijk partijen kunnen gebeuren en niet alleen de traditionele energiebedrijven. Een uniform subsidiesysteem in de hele Benelux kan een voorbeeld worden voor de andere landen die dienen te begrijpen dat een standaard heel belangrijk is in het bereiken van een Europees objectief (lees de 20/20/20 norm tegen 2020). Een regelmatig overleg tussen de regulatoren en de ministers in de Benelux zou een goed begin kunnen zijn.